Per 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden. Hiermee is naast de financiering voor de Maatschappelijk Opvang (MO), ook de financiering van Beschermd Wonen (BW) bij de (centrum)gemeenten komen te liggen. Voor de verdeling van de middelen over de gemeenten wordt een verdeelmodel opgesteld. In dit onderzoek wordt gekeken welke rol stedelijkheidsgraad hierin moet spelen en via welke wegen stedelijkheid de zorgvraag en de kosten beïnvloedt. Het onderzoek baseert zich op de literatuur en expertconsultatie.

Via vier verschillende paden lijken stedelijke factoren de vraag naar BW en MO te beïnvloeden.

1. Een hogere prevalentie van GGZ-problematiek in de stad.
2. Hogere complexiteit van GGZ-problematiek in de stad
3. Hogere prevalentie van huisvestingsproblematiek in de stad
4. Regionale verschillen in kosten voor MO/BW zorg

De literatuur onderschrijft de eerste drie paden. Dit geldt niet voor het vier pad. Hoewel de kosten per inwoner hoger zijn , kon dat niet onderbouwd worden voor de kosten per cliënt.

Al met al lijken verschillen in sociaaldemografische factoren, een mogelijke aanzuigende werking van de stad en stresserende kenmerken van de stad zelf tot een hogere prevalentie en complexiteit van GGZ- en huisvestingsproblematiek in de stedelijke gebieden te leiden. Gezamenlijk zou dit tot een hogere vraag naar BW en de MO kunnen leiden, aangezien juist degenen met de meest ingewikkelde GGZ-problematiek en huisvestingsproblematiek gebruik zullen maken van voorzieningen zoals BW en de MO. Hoewel er sprake is van zowel kostenverlagende als kostenverhogende factoren voor de zorg in de stedelijke gebieden, lijkt het aannemelijk dat een combinatie van een hogere prevalentie en complexiteit van GGZ- en huisvestingsproblematiek ertoe leidt dat er in de stedelijke gebieden sprake is van hogere kosten voor BW en de MO per inwoner. Hiermee zou rekening gehouden moeten worden bij de verdeling van de middelen.